zondag 1 maart 2015

Jeroen Brouwers, Het hout, Amsterdam, Atlas Contact, 2014 (282 blz.) 2 recensies met korte samenvatting gemarkeerd

‘Dank u voor deze tuchtiging’ 
Recensie door Vic Veldheer http://www.literairnederland.nl/2014/11/13/het-hout-jeroen-brouwers/
Jeroen Brouwers is een van de grootste schrijvers van het Nederlandse taalgebied. Hij heeft een indrukwekkend en omvangrijk oeuvre opgebouwd van romans, verhalen, brieven (het prachtigeKroniek van een karakter), essays, feuilletons en polemieken.
Hij schrijft niet alleen schitterend proza, maar strijdt in zijn geschriften ook tegen misstanden en maatschappelijk onrecht. Met zijn net verschenen elfde roman, over seksueel misbruik en hypocrisie in de katholieke kerk, voegt hij weer een parel toe aan zijn oeuvre.
Het verhaal speelt zich af 8 jaar na de dood van Hitler, in 1953, het jaar van de Watersnoodramp, op een pensionaat voor jongens van 12-16 jaar. Dit ‘Sint Jozef ter Engelen’ in Blijderhagen, diep in Limburg op de Duitse grens is een filiaal van de Duitse Ordensgemeinshaft der Armen-Brüder des heiligen Franziskus.
In prachtig proza schrijft Brouwers een felle, agressieve aanklacht tegen de macht van de katholieke kerk. (‘Bommen op het hele instituut roomse kerk.’) Het regime op het jongenspensionaat noemt hij fascistisch, het machtsmisbruik lijkt op de terreur van de Gestapo. En wanneer de Duitse hoofdvestiging vindt dat er ingegrepen moet worden in de gang van zaken omdat het er slap aan toe gaat, wordt er een nieuw Duits schoolhoofd benoemd, die in alle opzichten door kan gaan voor een kampcommandant. Hij misbruikt de jongens niet alleen, maar martelt ze en ranselt ze af met ‘Het hout en de strijkstok’. Mansuetus (de ‘zachtmoedige’) is de naam van deze verpersoonlijking van het kwaad, die ook ‘ever’(zwijn) wordt genoemd vanwege zijn gegrom en gesnuif.
Ter illustratie:
‘Zo’n strijkstok is van pernambukhout. Zo’n stok is licht elastisch, je kan ermee zwiepen. Als je ermee door de lucht slaat veroorzaakt het een zoefgeluid. Dit is mij door Mansuetus, naamdag 19 februari, voorgedaan. Zoef. Klap. Schreeuw. De jongen voorover, de hand van Mansuetus als een bankschroef rond de nek van de gestrafte of rond diens tegen de schouderbladen gedraaide arm om hem tegen het bureaublad onder bedwang te houden, zijn andere hand omhoog om het hout met opperste kracht op het zitvlak te laten neerkomen. (…)
Het gebeurt zo: De jongen schreeuwt en blijft schreeuwen naarmate de medebroeder, volgeling van onze stichter, de zachtmoedige Franciscus, blijft slaan, hard, nog harder, de voorflap van zijn scapulier over de schouder gegooid om er niet door te worden gehinderd bij zijn inspanning en bewegingen. Hij schreeuwt er tegenin. Meer geluid dan de ruimte in het dode licht lijkt te kunnen bevatten. Gehoorzaamheid en tucht! Jij hebt geen wil! Ik heb een wil! Jij doet mijn wil! Bij ieder woord een steeds fellere klap met het venijnige hout. Hoe de jongen ook kronkelt, de opvoeder blijft met bestudeerde precisie op dezelfde plek van het achterwerk slaan, twintig keer, meer dan twintig keer.’
Wanneer de afranseling klaar is moet het slachtoffer Mansuetus een hand geven en zeggen: ‘Dank u voor deze tuchtiging die mij rechtvaardig werd toegediend ter eigen lering en inzicht’.
In het boek staan meer van dergelijke gedetailleerde beschrijvingen, niet alleen van de mishandelingen maar ook van de seksuele handelingen die de broeders bij de jongens plegen. Zo moeten de jongens die met een onschuldig kwaaltje bij ‘dokter’ Johannes Vianney komen –hoewel geen enkele medische kennis en bevoegdheid-, geheel ontkleed op de onderzoektafel gaan liggen, waarna ze uitvoerig lichamelijk worden onderzocht; vervolgens moeten ze tien minuten blijven liggen met de thermometer in hun aars, terwijl de ‘dokter’ op zijn bureaustoel gaat zitten en zichzelf bevredigt.
Door die directe beschrijvingen van de terreur die de broeders uitoefenen toont Brouwers niet alleen de afzichtelijkheid ervan maar laat hij ook de gelijkenis met de naziterreur zien. De broeders kunnen ongestoord hun gang gaan, er is niemand die in verzet komt.
Er is één twijfelaar en dat is de hoofdpersoon in het verhaal, de 26 jarige Eldert Haman, broeder Bonaventura. Zijn broedernaam betekent ‘mooie toekomst’, maar is ook de naam van een Franciscaner kerkleraar die gezien wordt als één van de stichters van de orde. Eldert geeft als leek Duitse les op het internaat en wordt op slinkse wijze ingelijfd in de broedergemeenschap. Nadat hij enkele maanden les heeft gegeven terwijl hij inwoont op het internaat, krijgt hij van het schoolhoofd te horen dat zijn salaris niet langer betaald zal worden; hij heeft immers al kost en inwoning. Vlak daarna wordt het gebouw waar hij verblijft verbouwd en moet Eldert verhuizen naar een broedercel. Tot slot verdwijnt zijn fiets en moet hij zijn sleutel inleveren, daarmee is zijn vrijheid verleden tijd. De passage waarin dit beschreven wordt, is een bijzonder treffende karakterbeschrijving van Eldert; hij is een enorme slappeling, dat vindt hij zelf ook, die het allemaal over zich heen laat komen. Dit leidt er uiteindelijk toe dat hij ondanks zijn weerzin voor de gemeenschap tot de orde toetreedt. Ondanks alle pogingen van de orde om hem verder in te lijven, blijft hij een buitenstaander. Mansuetus dwingt Bonaventura aanwezig te zijn bij een afranseling omdat hij ‘allzu unmännlich’ weekhartig zou zijn. Dit verandert de houding van Bonaventura naar zijn pupillen echter niet daarom neemt Mansuetus de lessen Duits over en degradeert Bonaventura tot nachtsurveillant en klusjesman.
Eigenlijk vraagt Bonaventura zich doorlopend af waarom hij is ingetreden, maar consequenties daaraan verbinden doet hij niet. Hij denkt door te blijven dat hij de jongens kan beschermen tegen het misbruik, maar dat blijkt ijdele hoop. Hij houdt zich steeds minder aan de regels van de orde en wordt een marginale figuur.
Zijn wankelmoedigheid en besluiteloosheid maken dat hij zich geestelijk steeds verder terugtrekt uit de broedergemeenschap. De zaak escaleert wanneer hij –na een maand helse kiespijn- toestemming krijgt om naar de tandarts in het dorp te gaan. Daar ontmoet hij de jonge weduwe Patricia (‘de nobele’) Delahaye en omdat hij geregeld naar de tandarts moet, ziet hij haar vaker.
Zij vindt hem leuk en probeert hem zover te krijgen dat hij uit zal treden. Zijn wankelmoedigheid begint hem nu echt op te breken en nadat hij een heftige vrijpartij met haar heeft gehad weet hij dat hij geen broeder meer wil zijn. Toch sluipt hij haar huis uit, terug naar het klooster. Daar wacht hem de zwaarste straf wegens ongeoorloofde afwezigheid: eenzame opsluiting in het moederklooster in Duitsland. Bij terugkomst valt hij middenin de voorbereidingen voor het bezoek van de bisschop aan het pensionaat. Bonaventura helpt broeder Hyacintus en samen laten zij het Christusbeeld uit de touwen vallen. Bonaventura gebruikt vervolgens de wijwateremmer en bijbehorende handdoeken om zich te verfrissen en het Christusbeeld schoon te maken. Broeder Hyacintus verraadt hem. In de periode tussen zijn terugkeer uit Duitsland en het bezoek van de bisschop loopt de spanning op. Bonaventura trekt zich niet veel meer aan van de regels en krijgt uiteindelijk zijn volgende straf te horen; verbanning naar een ver missieoord in Afrika.
De slotscène vormt een indrukwekkend en aangrijpend hoogtepunt van dit bijzondere boek.
Het hout is, ondanks de beklemmende sfeer, een genot om te lezen.
Het is schitterend geschreven, heeft een heldere toon die niets aan de verbeelding overlaat, de geilheid van de broeders en de variatie daarin past helemaal in de door en door verziekte cultuur van zo’n katholieke mannengemeenschap. De namen van de broeders zijn mooi symbolisch gekozen en weerspiegelen de tegenstellingen die er op vele vlakken heersen: tussen werkelijkheid en intentie, tussen binnen- en buitenwereld, tussen contemplatie en zelf niet nadenken. Zo wordt medegedeeld dat je niet hoeft te bidden voor de overleden Stalin (!) maar wel voor slachtoffers van de Watersnoodramp.
De roman is zeer zorgvuldig gecomponeerd met knappe sprongen in de tijd, die het verhaal spannend houden, ook al is vanaf het begin duidelijk waar het over zal gaan.

Het hout



Het hout van Jeroen Brouwers
door Guus Bauer (Schrijver, ex-Exuitgever, vast medewerker van De Standaard en freelance literair journalist) http://www.tzum.info/2014/10/recensie-jeroen-brouwers-het-hout/


Ook de cipier leeft achter tralies

Jeroen Brouwers (1940) was tien toen hij door zijn ouders naar een katholieke kostschool werd gestuurd. Hij was volgens hen onhandelbaar geworden omdat hij heimwee had naar zijn geboorteland Indië en maar niet kon wennen aan het Hollandse keurslijf waar hij sinds zijn zevende in was geperst. Van pre-pubers getekend door oorlogservaringen had men nog niet gehoord. Kinderen waren toentertijd nog kleine volwassenen en dienden zich, ook gevoelsmatig, als dusdanig te gedragen.

Brouwers’ roman Het hout is een snedige afrekening met de uitwassen binnen de jongenspensionaten die, zoals bekend, veel te lang met de mantel der kerkelijke liefde werden bedekt. (En waarvan men het onwrikbare idee heeft dat die, zij het wellicht minder grootschalig, nog steeds plaatsvinden en luchtig worden afgedaan, het mea maxima culpa van de, naar men zegt gemoderniseerde, heilige stoel te R. ten spijt.)

In deze roman die bol staat van misbruik door kloosterlingen, niet zelden vergezeld van een ongekend sadisme, wordt duidelijk gemaakt wat de gevolgen zijn van het celibaat, van de ontkenning van het bestaan van het gedeelte van het lichaam onder de navel. De tot grote hoogte opgebouwde seksuele frustratie vindt een uitlaatklep in de ‘tuchtiging’ van aan de zorg toevertrouwde jongelingen. Geransel en gefriemel met de blik devoot naar boven. ‘Het is voor je bestwil.’ De hypocrisie van het geloof en de interpretatie ervan voor eigen gewin, voor het sussen van het geweten, indien überhaupt aanwezig. Lekker vroom rotzooien met de bijbel in de andere hand.

De verteller, broeder Bonaventura, is erin geluisd. Hij komt als Eldert Haman binnen bij een pensionaat om Duitse les te geven. (Haman, ‘de magnifieke’, is de schurk in het bijbelboek Esther, degene die de moord op alle Joden in het Perzische rijk voorbereidde, maar door koningin Esther werd overwonnen. Een vast onderdeel van het poerimfeest. U merkt, recensent dezes heeft een degelijke opleiding gehad als intern bij een bisschoppelijk college, om niet te zeggen dat hij er ook in is geluisd.) Daartoe logeert hij in het gastenverblijf van het klooster der Franciscanen. Met een sleutel van de poort en een fijne sportfiets om van de omgeving en de wereldse geneugten te genieten.

Maar het gastenverblijf moet worden verbouwd en dus wordt Haman ondergebracht in een kloostercel in ‘het slot’. Langzaam palmt men hem in, net zolang tot hij toetreedt tot de orde der minderbroeders en afgesneden wordt van de buitenwereld. (Een van de wreedheden aan zijn adres: hij krijgt geen toestemming om naar de begrafenis te gaan van zijn stiefvader. Niet zijn biologische ouder immers.)

De roman opent op het moment dat Bonaventura gedegradeerd is tot schoonmaker en nachtsurveillant op de slaapzaal. (Van bona adventura, ‘een goede toekomst.’ Tevens kerkleraar uit de dertiende eeuw. Denk ook aan Bonifatius, de architect van het christelijke West-Europa. Hulde aan de Friezen, maar te laat, ook toen al te laat.) Het is voorjaar maar al drukkend warm en hij wordt geplaagd door de schrijnende stof van zijn lompengewaad. Hij overtreedt de orderegel door nooit een van de gemeenschappelijke onderbroeken te dragen – er is geen eigen bezit, zelfs niet van het lichaam zou je kunnen zeggen, dat is immers slechts een ezel, een werktuig –, gruwend bij het idee om de hobbezak van bijvoorbeeld broeder Mansuetus te moeten dragen.

Mansuetus, ‘een nattig opgezwollen übermensch’, is de verpersoonlijking van het kwaad. (Mild, zachtaardig, een mooie sneer van Brouwers.) Hij is overgekomen van het hoofdklooster in Duitsland om orde en tucht bij die slappe Hollandse broeders in te voeren. Ordnung muss sein. Let wel: het is pas knap acht jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, in die zin is Brouwers’ roman ook een metafoor over ‘wegkijkers’ in tijden van oorlog. Deze zwaarlijvige broeder staat bekend als het everzwijn. En dat is niet alleen vanwege zijn geknor. Hij is een voorstander van het met ‘het hout’ handhaven van de regels. Rossen met kledingborstels en buigzame strijkstokken. Waarna de afgeranselde broekies ook nog uitgebreid moeten bedanken.

‘Dank u voor deze tuchtiging die mij rechtvaardig werd toegediend tot eigen lering en inzicht.’

In vergelijking met het hout van Jezus is de last die de jongelingen (en ook de broeders) dragen, natuurlijk een peulenschil. Juist. Bonaventura wordt gedwongen om getuige te zijn van een afranseling. ‘Zo hou je ze eronder, Bonaventoera, dus bist allzu unmännlich weekhartig.’ Hij zwijgt erover zoals iedereen en voelt zich daardoor medeplichtig. Brouwers maakt duidelijk hoe een dergelijke ‘cultuur’ langzaam door alle broeders wordt overgenomen en op den duur als de gewoonste zaak van de (katholieke) wereld wordt beschouwd. De jongens worden in meer of mindere mate tot de speeltjes van de broeders, van de Gestapoleden van de kerk, inclusief spionage en verraad.

De ziekenbroeder onderzoekt elke jongen van boven (en vooral) van onder, ook als die bij wijze van spreken met een puistje op zijn kin wordt doorgezonden. De koster streelt en passant een paar strakke jongensbillen, de surveillant die over de mengkraan bij de douches gaat, maakt het schoonmaken van het lid wel heel aanschouwelijk door steeds een naakte jongeling naar voren te schuiven en een demonstratie te geven. (Het is waar: groepshoon is een van de ergste vernederingen. De jongens bespreken onderling nadien uitgebreid het formaat van het lid van het slachtoffer. Je kunt het ze bijna niet kwalijk nemen: overgeërfde wreedheid.)

Werkelijk alles kan aanleiding zijn om de knaapjes eens even flink onder handen te nemen. Rolletjes snoep zijn verboden, stripalbums, hardlopen op de gangen, het storen van het ‘silentium’ in de refter, de studie- of slaapzaal. De begeestering voor sport- en filmidolen is uit den boze. En zelfs praten over ‘het fabeldier van het andere geslacht’ kan tot opsluiting in ‘de put’ leiden. En vriendschap onderling? Men mag niet met zijn tweeën zaken ondernemen, of zelfs een beetje kletsen. Het individu moet worden gesterkt. Er worden immers soldaten in het leger van de Heer gekweekt. Nefaste ideeën moeten koste wat kost worden bestreden. Het lijden van de knapen is in vergelijking met dat van de Heer…

De uitzichtloosheid van de jongens is schrijnend. Nergens vinden ze in de verzwijgcultuur gehoor voor hun klachten. Als ze over het misbruik en de lijfstraffen al durven vertellen aan hun ouders wordt dit afgedaan als puberfantasieën. Het zou je toch tot waanzin drijven. (Uw recensent denkt even – nee, nog vaak en helemaal na lezing van Het hout – aan de hyperintelligente, schriele, bebrilde vogeljongen D. die hij bungelend aan de klok in de slaapzaal vond. In de jaren zeventig waren de concentratiekampgelijke regels en de willekeur in een afgezwakte vorm nog steeds voelbaar. Alsmede de andere ingesleten gewoonten.)

Bonaventura is een uitzondering. Hij bedient zich niet van lijfstraffen, blijft ook van de strakke korte broekies af en spreekt de leerlingen weleens met hun voornaam aan. Net zoals in het leger worden de rekruten uitsluitend met hun achternaam rond gecommandeerd. Bonaventura krijgt langzaam zijn eigen wil weer terug, ziet in dat zijn intrede een onbezonnen daad is geweest. Hij is geïndoctrineerd door de omgeving en ook door de heersende mores van de verstikkende jaren vijftig. De kerk, zeker in het zuiden van het land, was heilig. Debet aan zijn twijfel is ook de jonge weduwe Patricia (vooruit: de nobele) die in het dorp een tijdschriften- en schrijfwarenwinkeltje uitbaat. Hij heeft haar ontmoet in de wachtkamer van de tandarts en krijgt haar sindsdien niet meer uit zijn gedachten. De tandarts, een goed katholieke uiteraard, die hij overigens vrijwel blootvoets baggerend door de sneeuw pas mag bezoeken na langer dan een maand door zijn kakement ongans te zijn gemarteld. (U weet wel: het lijden van de broeder is vergeleken met dat van de Heer…) Een lekenleraar helpt bij een geheime correspondentie. Briefjes worden verstopt onder het papier waarmee een stichtelijk boek gekaft is.

Brouwers fijn ‘archaïsche’ stijl past naadloos bij dit onderwerp. Hij onderzoekt op indringende wijze de schuldvraag van een enkeling mét een geweten. En van een samenleving die het geloof een verregaand mandaat geeft.

‘Ik ben niet geschikt voor het kloosterleven. Te laat beseft. Soms denk ik voor geen enkel leven. [ … ] De Parker hebben ze me afgenomen, maar als het moet zal ik met mijn vingernagel mijn eigen nieuwe testament in het papier kerven om me te bevrijden van wat me heeft benauwd en met angst bestormd.’

Het idee om alles op papier te zetten, deze roman in feite, zorgt voor vrijwaring van de jonge ‘bekeerling’. Hij is, ondanks zijn lekennaam, niet de schurk. Hij dient van de lezer de absolventie te ontvangen, waar de rest van het gebroed aan het kruis mag blijven genageld. Tot in den eeuwigheid. Amen!

Op een middag kan Bonaventura zich niet meer beheersen, wendt een laatste tandartsbezoek voor en blijft tot laat, nu ja, tot een uur of zeven, bij Patricia in haar winkeltje én, hulde voor de brave ziel, in haar achterkamertje, gestoken in warme sokken van de overleden echtgenoot, zich warmend aan… Zonder al te veel over de afloop van deze wereldse roman kwijt te willen, een Hrabaliaanse beschrijving van de gedachten van onze dwangbroeder na afloop:

‘Versieren, dacht ik. Had ik maar parels en robijnen gehad en gouden guirlandes, had ik de vibrafoonkunst van Lionel Hampton maar als linten over je heen kunnen draperen, mooiste, liefste, maar heb ik je niet versierd met de aanbidding in mijn ogen. [ … ] Ik bleef haar horen, haar stem, haar hijgen en daar mijn hijgen doorheen als ik met de rug tegen de celdeur mijn haastige witte offers plengde.’

Ook een gerucht is al voldoende om een pater op het matje van de door Brouwers grotesk onsmakelijk geschilderde Mansuetus te roepen. Kan Eldert zich uit de dwangbuis van Franciscus bevrijden en met hem een paar van de arme gekwelde zielen, of kwijnt hij ergens op een verre missiepost weg en dient er het onfortuinlijk overlijden van een of meerdere knaapjes te worden betreurd? Het verleden op een kostschool blijkt wederom een (pijnlijke) goudmijn voor een schrijver. Brouwers zorgt met Bonaventura/Haman voor de intrede van de menselijkheid, van waarachtige hoop en troost in een nagelharde verknipte wereld. De ervaring leert dat daar maar zeer zelden sprake van was.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten